Walter Leblanc (1932 -1986)
Rond de late jaren ’50 tast kunstenaar Walter Leblanc de wetmatigheden van het klassieke schilderij af. Leblanc is actief binnen het internationale, neo-avant-gardenetwerk van de Nouvelle Tendance, Zero, de op art, de kinetische kunst, de concrete kunst en het (neo)constructivisme. De internationale groepstentoonstelling Anti-Peinture (1962) die hij organiseert in het Antwerpse G58-Hessenhuis, waarvan hij stichtend lid is en later bestuurslid, geldt als zijn manifest. Zowel in binnen- als buitenland is Leblanc betrokken bij spraakmakende tentoonstellingen.
Leblanc wordt opgeleid aan het Antwerpse SISA (1949-54), de Academie en het NHISKA (1955-56). In die laatste instelling geeft hij zelf les van 1977 tot 1986. In 1956 schildert Leblanc zijn eerste echte abstracte werken. Bij wijze van plastisch experiment voegt hij zand en katoendraad toe. In 1958 wordt Leblanc stichtend lid van G 58. Hij creëert zijn eerste reliëfmatige monochromen (of twisted strings), waarna hij systematisch evolueert naar streng functionele kunstwerken. Rond 1960 neemt hij deel aan enkele geruchtmakende (inter)nationale groepstentoonstellingen, waaronder Monochrome Malerei (Leverkusen, 1960) en Anti-Peinture (Antwerpen, 1962). Hij vindt aansluiting bij Zero en participeert ook in exposities met Zero-kunstenaars, maar wordt geen actief lid van de groepering. Leblancs repertoire vindt nauwe aansluiting bij de neo-constructivistische strekkingen van de Nouvelle Tendance, de op art en de kinetische kunst. De kunstenaar neemt deel aan de Gentse Forumtentoonstellingen van 1962 en 1963. Hoewel de figuratieve neo-avant-garde de overhand begint te nemen, wordt Leblancs strakke geometrie nog steeds goed onthaald. Het resulteert in een individuele tentoonstelling bij Galerie Ad Libitum in 1962 en een deelname aan belangrijke groepstentoonstellingen zoals The Responsive Eye (MoMA, New York), Zero Avant-Garde (Milaan), Werk van de internationale avant-garde (Amsterdam) en Licht und Bewegung – Kinetische Kunst (Bern, Baden-Baden, Düsseldorf). Vanaf de late jaren ’60 past Leblanc met zijn repetitieve geometrie niet meer binnen de opkomende conceptuele strekkingen. Zijn participatie aan tentoonstellingen spitst zich nu toe op de nationale kunstscène, waarbinnen hij nog enkele belangrijke architecturale opdrachten realiseert. Hij wordt uitgenodigd om naast de Amerikanen Sol LeWitt (1928 – 2007) en Carl Andre (1935) deel te nemen aan Serielle Formationen in 1967 in Frankfurt am Main. Het is een schakelmoment tussen de neo-avant-garde en de opkomende conceptuelen. Rond 1980 vindt het oeuvre van Leblanc geen aansluiting meer met de opkomende neo-expressionistische en postmodernistische stijlstromingen. Zijn uitgepuurd oeuvre met tijdloze uitstraling wordt een classicisme binnen het modernisme.
Na een figuratieve, abstracte en vervolgens monochrome periode zweert Leblanc de verf voorgoed af en exploreert alternatieve media in reliëfs en ruimtelijke constructies. Deze mediumexploratie wordt uiteindelijk gesynthetiseerd in de ‘torsie’. Dit picturaal element, vervaardigd uit katoengaren, plastic of metaal, stelt hem in staat om ritme, licht en repetitie in zijn werk binnen te brengen. Hij doet dat in variërende composities. De dynamiek die deze creaties verinnerlijken, brengt hen onder in de visuele, kinetische kunst. Met zijn zoektocht naar flexibiliteit binnen zijn zelf opgeworpen rigide systeem gaat Leblanc op zoek naar nieuwe mogelijkheden. Hierbij verplicht hij de toeschouwer tot reflectie, het intuïtieve en de innerlijke ervaring. De toeschouwer wordt deel van de materie.